Deze longread van Caroline Raat is een populaire versie van een wetenschappelijk artikel
In deze longread probeer ik inzichten in de bestuursrecht- en integriteitssector met elkaar te verbinden. Zij hebben met elkaar gemeen dat in artikelen erover zeer complexe, grotendeels niet voor altijd op te lossen vraagstukken, ‘platslaan’. Deugden en empathie vallen volgens deze sectoren ‘te leren’ en cultuur ‘te veranderen’. Terwijl men daarbij voorbij gaat aan de simpele vraag: als het zo eenvoudig was, waarom is de wereld dan geen integer, rechtsstatelijke paradijs? En kampt Nederland nog steeds met de toeslagenaffaire en racisme in ministeries?
Aan de hand van drie bestuursrechtelijke artikelen met bespreek ik wat er mis is met de aangedragenoplossingen: ze werken niet, en soms zelfs toxisch. Willen we iets veranderen, dan moeten oplossingenmoeten daarop zijn gericht, en daarvoor geldt maar een echt antwoord: weg met de duistere leiders; oftewel de No Asshole Rule. En Power to Integrity!
Lees ook hoe je selecteert op publieke waarden
Te veel menselijkheid werkt niet
De psychologie van macht: dark triad and beyond
‘Toxische’ reacties op de toeslagenaffaire
Oplossingen die de factor macht negeren werken niet
De rechtsstatelijke weg is niet geplaveid met goede bedoelingen
‘Let’s grow a conscience’
Werken toxische prikkels integer?
Power to Integrity
In 2007 promoveerde ik op het onderwerp rechtsstatelijke cultuur, met een proefschrift dat als titel heeft Mensen met Macht, rechtsstatelijkheid als organisatiedeugd. Ik concludeerde dat “het machtsaspect – en daarmee de rechtsstatelijkheid – zowel door de regering als in de wetenschap, vaak ondergeschikt is aan het aspect van efficientie en marktwerking”, om te besluiten: “De belangrijkste conclusie is misschien wel dat rechtsstatelijkheid altijd mensenwerk blijft. Werk van mensen met macht.” Rechtsstatelijkheid is een evenwichtskunst, waarbij er altijd een verlies plaatsvindt tussen enerzijds klassieke waarden als gelijkheid en legaliteit en anderzijds responsiviteit en menselijkheid. Kolen en geiten sparen lukt niet.
Het onderzoek was gebaseerd op het werk van rechtssocioloog en organisatiewetenschapper Philip Selznick, en zijn idee dat organisaties kunnen veranderen van een zuiver formele, rationele vorm in instituties. Let wel: het kan, maar het gebeurt ook vaak niet. En dat er een institutie is, met eigen waarden en identiteit. (een cultuur dus), maakt niet dat die ook rechtsstatelijk of deugdelijk is. De SS was ook een institutie met sterke eigen waarden en identiteit, om maar een dwarsstraat te noemen.
Uit mijn sociaalwetenschappelijke onderzoek bleek – en dat bevestigde Lipsky’s theorie over street level bureaucracy – dat veel mensen in (en buiten) organisaties waarden als gelijkheid en rechtvaardigheid in abstracto onderschrijven. Dat wil echter helemaal niet zeggen dat zij die in concrete gevallen ook naleven. Vormen van nepotisme en racisme komen in individuele situaties bij woonruimteverdeling voor, ook al menen de medewerkers zelf van niet. In sommige gevallen hebben de betrokkenen dit niet door, in andere gevallen rationaliseren of bagatelliseren zij de kwestie. In sommige gevallen staan de medewerkers volledig achter hun rechtsstatelijk niet te rechtvaardigen oordeel.
Hooguit deed ik wat suggesties aangegeven wat organisaties zouden moeten doen om een rechtsstatelijke cultuur te bevorderen: openheid, leren, tegenspraak en melden van misstanden. Maar, zo schreef ik: “Rechtsstatelijkheid als organisatiedeugd is weliswaar een ideaal, niemand kan garanderen dat het altijd en overal werkelijkheid is.” Je kunt niet vertrouwen op een verinnerlijke norm, op de nodige ‘praktische wijsheid’ om het goede te doen of de mogelijkheid om tegenspraak te bieden. En het allerbelangrijkste: niets werkt als de leiding van de organisatie – de macht dus – het niet wil. Daar wringt de schoen.
Na mijn promotie heb ik in mijn werk daarop voortgeborduurd: macht. Op zich een neutraal begrip, maar het werkt niet neutraal uit. Leiders, managers en celebrities hebben meer macht dan ‘gewone mensen’, en gebruiken die vaak niet positief. Maar hoe komen zij in die positie? De theorie is complex, maar kort weergegeven: mensen die hoog scoren op grotendeels aangeboren en niet te veranderen persoonlijkheidseigenschappen uit de zogeheten duistere driehoek – subklinisch narcisme, psychopathie en machiavellisme, alle laag scorend op de H-dimensie (eerlijkheid en bescheidenheid) in de HEXACO-test – worden aangetrokken door macht, status, roem, voorrechten en rijkdom.
De duistere driehoek is geen uitzondering: de schattingen lopen uiteen, van een voorzichtige 40 % tot 80 % van de leiders behoort hiertoe. Hun gemeenschappelijke kenmerken: charme, ambitie, manipuleren, liegen, intimideren, lage gewetensfunctie en lage empathie.
Deze bedorven types worden niet alleen Wolfs of Wallstreet, maar zij komen volgens onderzoek ook voor in publieke organisaties, wetenschap en ideële instellingen. En ze doen het er goed: ze klimmen snel naar hoge posities en komen succesvol over. Zij kunnen zich goed presenteren als ethische leiders met een hoge moraal, maar intussen hollen zij de organisatie van binnen uit. Zij prediken dat er loyale tegenspraak moet komen, dat ‘hun deur altijd openstaat’ en dat zij ‘de burger dienen.’ Kijk je goed, dan zie je een organisatie waar medewerkers niet worden geholpen of gesteund en waar iedereen het er maar het beste van maakt, met als gevolg verwaarlozing van de burger en de samenleving. Solidariteit staat onder druk en psychologische en sociale veiligheid ontbreken. In een organisatie waar een dergelijke sfeer heerst, kan een rechtsstatelijke cultuur onmogelijk ontstaan.
In 2013 schreef ik over de corporatiesector, waar het doel – sociale verhuur – was verschoven naar het rijden in maserati’s en deelnemen in financieel riskante projecten dat alleen vertrek van deze bedorven leiders kan helpen:
Wat de sector nu nodig heeft, is een grootschalige ‘schoonmaakoperatie’. (…) In barre tijden kunnen radicale maatregelen niet uitblijven, en we kunnen niet altijd wachten tot de wet en de organisatiecultuur langzaam tot wasdom komen. CEO’s, managers en toezichthouders die aan de zijlijn stonden en niets deden aan het wangedrag, of die het publiek ervan probeerden te overtuigen dat het “slechts incidenteel” was, moeten kritisch ondervraagd worden. Het lijkt erop dat dit zal gebeuren op de meest vergaande manier die we in Nederland kennen, door een parlementaire onderzoekscommissie, met haar focus op transparantie. Openheid is een van de meest cruciale factoren als het gaat om organisatorische en morele verandering. Wellicht zullen sommigen van de old boys de conclusie trekken “dat hun profiel niet meer past bij de behoeften van de sector”
Uiteraard heb ik daar geen rol in gehad, maar wat er moest gebeuren, is gebeurd: de sector heeft zich opgeschoond en mensen die er niet thuishoorden, zijn vertrokken. Perfect is het niet, maar van de ergste ‘duisternis’ heeft men zich ontdaan.
In maart 2021 werd dit pleidooi herhaald op RiskCompliance Platform voor de publieke sector, want ook daar wilden de leiders pas na de toeslagenaffaire erkennen dat de Nederlandse overheid en bestuursrechtspraak toch niet vlekkeloos waren:
“Ook nu zou het verstandig en grootmoedig zijn dat een behoorlijk aantal sleutelfiguren uit de ambtelijke top, de rechterlijke macht en dergelijke colleges, ook als dat niet verplicht is, hun positie overlaten aan een nieuwe generatie – niet uit rancune of als sanctie, maar in het algemeen belang. Aan buitenstaanders met een frisse blik, van meer diversiteit. Die wel echt luisteren en de deuren open zetten.”
Daar wil men niet aan. Met allerlei reflecties en publicaties – van rechtspraak, rechtswetenschap en overheid – probeert men op tamelijk eendimensionale wijze dit machtsprobleem te adresseren: we moeten met z’n allen aan responsiviteit, maatwerk, evenredigheid, deugdethiek en prettig contact, en dan komt het vanzelf weer goed. De vraag is of dat gaat werken. Er lijken nogal wat geitenpaadjes te worden genomen, die vervolgens worden verabsoluteerd als dé oplossing voor al onze problemen.
Men vergeet voorts dat ‘responsief recht’ (bedacht door Nonet en Selznick) een begrip is waaronder de Nederlandse juristerij iets heel anders gaan verstaan. De Nederlandse responsiviteitscultus heet namelijk internationaal people-centered justice.
De belangrijkste vraag: als we deze oplossingen al hebben, waarom werkt het dan niet echt? Het antwoord: omdat ze als technieken (want methoden zijn het niet) hooguit behulpzaam zijn in een bepaalde context. En die laat zich niet afwingen, zeker niet door degenen die de problemen hebben veroorzaakt, te weten dezelfde rechtspraak, rechtswetenschap en overheid.
Met dat doel heeft in 2021 een grote groep wetenschappers, professionals en burgers een brief gestuurd met de boodschap: eenvoudige oplossingen werken niet. Denk goed na over de risico’s van responsiviteit en maatwerk. En doe wat belangrijke wetenschappers voorstellen: gestructureerd beslissen. Niet met durf en creativiteit, maar met integriteit en bescheidenheid.
Dat de maatschappij niet maakbaar is, weten we. Toch heerst er nu in zowel de integriteits- als bestuursrechtwereld het idee dat dit niet voor hen geld: met wat projecten en ingrepen wordt het allemaal vanzelf beter. Dat is helaas niet zo. Waarom niet, dat heb ik hiervoor kort geschetst: mensen met macht zijn volgens veelvuldig herhaald psychiatrisch, (neuro)psychologisch en criminologisch onderzoek vaak niet al te integer (eerlijk, bescheiden en rechtvaardig). En wat er niet in zit, komt er ook niet uit – en aangroeien doet het ook niet. Wie dat meldt, ontvangt de Buikhuisenbehandeling, ook al weten we dat die groot gelijk had.
Ondanks dat vullen rechtswetenschappers tijdschriften met voorstellen die hieraan volstrekt voorbij gaan. Literatuur over goed overheidshandelen van onder meer de OESO wordt stelselmatig genegeerd. Wel relevante literatuur als die van Kahneman of Bandura wordt uit de context gehaald en ‘gebruikt’ waarvoor het niet is bedoeld. Ik beschrijf hieronder een aantal voorbeelden die door vakgenoten worden beschreven als ‘inspirerend’. Maar wat heb je aan inspiratie als het niet werk? – verwezen wordt naar de literatuurlijst in dit boek.
Een docent rechtsgeleerdheid schrijft vol goede bedoelingen een vurig pleidooi voor ‘empathisch bestuursrecht’. Heeft hij wel opgezocht wat empathie is? Uit de relevante wetenschappelijke discipline, de psychologie, leren we namelijk dat:
Conclusie: empathie is een fijne eigenschap als mensen die hebben, maar het heeft vrijwel niets te maken met rechtvaardigheid.
Een nog ander typerend voorbeeld zien we bij een hoogleraar staats- en bestuursrecht, die schrijft op zoek te zijn naar een rechtsstatelijke cultuur. Terecht schrijft hij dat het voor juristen een moeilijk begrip is, maar hij waagt zich er toch maar aan. Daarbij mist hij het klassieke sociologische en bestuurskundige werk van bijvoorbeeld Selznick en Lipsky, die hierover veel hebben geschreven en die zonder meer vaststellen dat het een weerbarstig, vaak niet te sturen fenomeen betreft.
De hoogleraar schrijft zonder duidelijke overgang vervolgens over deugden en empathie om die cultuur, zo begrijp ik het, ‘aan te zetten’. Dit zonder te beseffen dat de door hem bestudeerde filosoof Martha Nussbaum – of haar voorganger Aristoteles – grote waarde heeft (gehad) in het denken over de dingen, maar wellicht niet erg geschoold is in (neuro)psychologie, en die daardoor wat achterhaalde gedachten heeft over de maakbaarheid van de mensheid. Deze verwarring van vakgebieden had hem kunnen behoeden voor ondoordacht schrijven over:
Conclusie: als je wilt weten of en hoe mensen gedrag leren, kun je beter je verdiepen in psychologie. En als je wilt weten of en hoe organisatiecultuur werkt en verandert, kun je je beter verdiepen in organisatiesociologie.
Een laatste voorbeeld is een artikel van drie juristen, waaronder een ook bestuurswetenschapper en een psycholoog. Zij grasduinen wel erg selectief in onbekende, verouderde literatuur over organisatiecultuur, eigen onderzoeken en projecten. Met als gevolg mogelijk juist toxische effecten:
Conclusie: Best practices kunnen toxisch zijn in een toxische cultuur. Op uiterlijkheden gerichte ingrepen spreken juist duistere leiders aan.
Geen rooskleurig beeld van organisaties zo vlak voor de kerstdagen. Wel een realistisch beeld over de manier waarop de powers that be met cosmetische ingrepen denkt een diepgaand probleem op te lossen.. En een hoopvol beeld. Want wat werkt wel, ook weer volgens Kahneman en de OESO: objectieve selectie aan de poort. Niet op ‘hoe leuk iemand overkomt’ en of hij bij het behang kleurt, maar op kwaliteiten en integere eigenschappen. Deze mensen zijn juist niet bezig met succes, rankings, corpslidmaatschap en carriere, maar met rechtsstatelijke waarden. Die het beste tot hun recht komen op basis van gedegen, gestructureerd beslissen. Saai, maar waar.